-
1 fit in with
passen bij -
2 go with
-
3 suit to one's palate
passen bij zijn smaak -
4 match
n. gelijke; opgewassen (zijn; wedstrijd, match; huwelijk; partij; paar, stel; lucifer--------v. aanpassen; passen; een waardige tegenstander; vergelijken; gelijk maken; huwelijken; uithuwelijken; (in computers) het vergelijken van informatiematch1[ mætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 huwelijk5 paar ⇒ koppel, stel (bij elkaar passende zaken)6 lucifer♦voorbeelden:be a match for • opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voorbe more than a match for someone • iemand de baas zijn————————match2♦voorbeelden:1 matching clothes/colours • bij elkaar passende kleren/kleurenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 evenaren ⇒ opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voor♦voorbeelden:can you match that? • kan je dat net zo goed doen?they are well matched • zij zijn aan elkaar gewaagdmatch to • in overeenstemming brengen met -
5 suit
n. kostuum, pak; huwelijksaanzoek; vervolging (bij rechtszaak); verzoek--------v. passen; geschikt zijn bijsuit1[ soe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (rechts)geding ⇒ proces, rechtszaak♦voorbeelden:4 criminal/civil suit • strafrechtelijke/civiele procedurebring a suit against • een aanklacht indienen tegen————————suit21 passen (bij) ⇒ geschikt zijn (voor), staan (bij)2 gelegen komen (voor) ⇒ uitkomen (voor), schikken♦voorbeelden:this colour suits her complexion • deze kleur past bij haar teintsuit someone (down) to the ground • voor iemand geknipt zijnit does not suit his purpose • het komt niet in zijn kraam te pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 voldoen ⇒ aanstaan, bevredigen♦voorbeelden:suit someone's needs • aan iemands behoeften voldoensuit the qualifications • aan de vereisten voldoensuit yourself! • ga je gang maar!; moet je zelf weten! -
6 tone
n. toon, klank; intonatie; stemming--------v. stemmen, tinten; kleuren; versterken; temperen, verzachten, afzwakken; harmoniëren, goed passen bijtone1[ toon] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 toon ⇒ klank; stem(buiging); tint♦voorbeelden:a rising/falling tone • een stijgende/dalende toonspeak in an angry tone • op boze toon spreken————————tone2♦voorbeelden:1 tone (in) with • kleuren bij, harmoniëren met→ tone up tone up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tinten♦voorbeelden:2 tone (in) with • doen harmoniëren/kleuren met, laten passen bij -
7 belong
v. toebehoren; passen bij[ billong]♦voorbeelden:it belongs with the others • het hoort bij de anderenthey never really belonged • ze waren (hier/er/daar) nooit echt op hun plaats -
8 agree
v. het eens zijn; toestemmen; overeenkomen[ əgrie:]1 akkoord gaan ⇒ het eens zijn, het eens worden, afspreken2 overeenstemmen ⇒ goed opschieten, passen♦voorbeelden:agree to do something • afspreken iets te zullen doenI agree! • vind ik ook!I don't agree! • vind ik niet!agree on/upon something • het ergens over eens zijn, een akkoord bereiken over ietsagree to something • met iets instemmen, in iets toestemmenagree with someone about something • het met iemand over iets eens zijnagree that • ermee akkoord gaan/ook vinden datagreed! • akkoord!2 agree with • kloppen met, overeenstemmen met, passen bij→ agree with agree with/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bepalen ⇒ overeenkomen, afspreken♦voorbeelden: -
9 be in/out of key with
be in/out of key withpassen/niet passen bij -
10 key
adj. sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk--------n. sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel--------n. sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland--------v. vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)key1[ kie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sleutel 〈van slot; om iets vast te draaien〉 ⇒ 〈 figuurlijk〉 toegang; (strategische) sleutel; oplossing, verklaring; 〈 schaakspel〉 sleutelzet; opwindknop 〈 van horloge〉♦voorbeelden:key to the mystery • sleutel van het raadselin key • zuiverout of key, off key • valsbe in/out of key with • passen/niet passen bij→ minor minor/————————key21 sleutel- ⇒ hoofd-, bepalend, voornaamste♦voorbeelden:1 key factor • belangrijkste/determinerende factorkey figure • sleutelfiguurkey industry • sleutelindustriekey issue • hoofdthemakey job/position • sleutelpositiekey man • sleutelpersoon, centrale figuur, spilkey official • topambtenaarkey question • hamvraagkey role • sleutelrol, belangrijkste rolkey witness • hoofdgetuige, voornaamste getuige————————key3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the factories are keyed to the needs of the port • de fabrieken zijn gericht op de behoeften van de havenhis speech was keyed to the political situation • zijn rede was afgestemd op de politieke situatie→ key up key up/ -
11 square
adj. recht; rechthoekig; quitte; eerlijk; vierkant; loodrecht--------adv. vierkant, kwadraat; rechthoekig; eerlijk, openhartig--------n. vierkant; plein; kwadraat; recht; quitte; eerlijk--------v. vierkant maken; kanten; in het kwadraat verheffen; vierkant brassen; vereffenen; in het reine brengen; overhalen, omkopen; trotseren, onder ogen ziensquare1[ skweə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vierkant4 teken/winkelhaak8 oefenplein/terrein♦voorbeelden:¶ be/go back to square one • van voren af aan/opnieuw moeten beginnen→ magic magic/————————square2〈 squareness〉 〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉3 eerlijk ⇒ fair; open(hartig) 〈 antwoord, bijvoorbeeld〉; regelrecht, vierkant 〈 weigering, bijvoorbeeld〉♦voorbeelden:a square chin • een vierkante kinone square metre • één vierkante meterthree metres square • drie meter in het vierkantsquare to • recht(hoekig) opmeet (with) a square refusal • nul op het rekest krijgenget a square deal • eerlijk behandeld wordengive someone a square deal • iemand eerlijk/royaal behandelenbe square with someone • eerlijk zijn tegen/met iemanda square peg (in a round hole) • de verkeerde persoon (voor iets)II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 in orde♦voorbeelden:¶ be square with • effen/quitte zijn/staan met; op gelijke hoogte/voet staan metcall it all square • beschouw het als vereffend; we zijn/staan quitte, okay?————————square31 overeenstemmen ⇒ kloppen, stroken♦voorbeelden:1 square to • aansluiten/passen bij→ square up square up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 van een vierkant/vierkanten voorzien6 in orde brengen ⇒ regelen, vereffenen♦voorbeelden:5 square to/with • doen aansluiten bij, in overeenstemming brengen metsquare up one's debts • zijn schuld voldoen→ square away square away/————————square4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:square to • vlak/pal tegenover→ fair fair/ -
12 tone (in) with
tone (in) withdoen harmoniëren/kleuren met, laten passen bij————————tone (in) withkleuren bij, harmoniëren met -
13 assort well with
goed passen bij-,het beste passend bij- -
14 agree with
het eens zijn metagree with〈voornamelijk ontkennend/vragend〉1 bevallen ⇒ gunstig beïnvloeden, bekomen♦voorbeelden:mussels do not agree with me • mosselen verdraag ik niet————————agree withkloppen met, overeenstemmen met, passen bij -
15 square to
square toaansluiten/passen bij————————square to————————square tovlak/pal tegenover -
16 bit stuffing
(Computers) proces waarbij extra bits aan een datastroom worden toegevoegd voor uitzending (regelen data en frames om te passen bij de communicatieprotocols - de extra bits worden weggedaan nadat de gegevens zijn ontvangen) -
17 letterboxed
adj. (Video) weergegeven in briefformaat, slecht in centrum van een scherm met zwarte strepen aan boven- en onderzijde (dus hoe omvangrijker het filmformaat zal passen bij de verschillende dimensies van het t.v.scherm) -
18 the descriptions match one another
de beschrijvingen passen bij elkaarEnglish-Dutch dictionary > the descriptions match one another
-
19 transvestism
n. travestie (het dragen van kleding die passen bij andere geslacht) -
20 to match
afsluitencorresponderenovereenkomenovereenstemmenpassen bijselectief collationerenvergelijken
См. также в других словарях:
Passen — 1. Es passt nicht, dass sich eine ehrliche Matrone mit einer Hure zanke. – Einfälle, 191. 2. Mit Passen un Mäten word de Tîd versläten. – Stürenburg, 173a; Kern, 1480. Von trägen und unschlüssigen Arbeitern, die über lauter Vorbereitungen nicht… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Zusammenpassen — *1. Es passt z säme, wie de Haspel in e Geldseckel. – Sutermeister, 103. *2. Es passt z säme wie de Haspel in e Sack. – Sutermeister, 103. *3. Es passt z säme wie e Besestiil uf nes Jumpfernhärz. – Sutermeister, 103. *4. Es passt z säme wie e… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Abe Lenstra — (1955) Abe Lenstra ([ ɑ:bə lɛnstɾa], * 27. November 1920 in Heerenveen; † 2. September 1985 ebenda) war ein niederländischer Fußballspieler. Er spielte seit de … Deutsch Wikipedia
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schiff — 1. Alle Schiffe sind gut, so lange sie auf der Werft liegen. Die Russen: So lange das Schiff auf der Werft ist, lobt es der Narr, wenn es vom Stapel lief, lobt es der Weise. (Altmann VI, 440.) 2. An Schiffen und Frauen ist immer was zu flicken. 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon